10 praktijktips voor startende docenten

Bijna elke docent die net voor de klas staat, wordt in het begin overspoeld door alles wat zich tegelijkertijd in een klas vol leerlingen afspeelt. Het kan bijna niet anders of er ontgaat je veel van wat er onder je ogen gebeurt. 

Ervaren collega’s geven vaak het advies: streng beginnen en consequent zijn. Zelfs leerlingen roepen vaak dat je streng moet zijn. Dat is een onmogelijke opdracht: diezelfde leerlingen hebben heel snel in de gaten waar je steken laat vallen. Kom je dan in discussies of een machtsstrijd terecht, dan verlies je het op den duur altijd.  

Hieronder staan tips die veel startende docenten wel op weg hebben geholpen. 

1) Sta aan het begin van de les in de deuropening en ontvang de leerlingen. Spreek ze kort aan. Daarmee geef je de eerste boodschap dat jij de regie hebt.

2)Terwijl leerlingen gaan zitten, loop je rond, maakt praatjes met ze en zorgt dat alle leerlingen hun spullen op tafel hebben.

3) Ga goed zichtbaar centraal voor de klas staan, kijk goed rond en zeg dat je gaat beginnen en dat het stil moet zijn. Praat langzaam, duidelijk, met tussenpozen, laat je stem dalen. Doe dit een minuut of twee. Begin dan met je les door enkele korte zinnen uit te spreken en spreek de laatste leerlingen die nog wat zeggen met hun naam aan, gevolgd door iets als: “We zijn nu echt begonnen”.

4) Zorg dat je dan iets zegt, uitlegt of een opdracht geeft waar ook alle aandacht voor nodig is. Vermijd in deze fase ‘lawaaiactiviteiten’, want dan is de aandacht meteen weer weg. Aan lawaaiactiviteiten heb je als het goed is bij tip 2 al aandacht geschonken.

5) Wees strak in de structuur van je les en flexibel in je reactie op leerlingen. Een strakke structuur krijg je door in je voorbereiding vooraf te bepalen hoe de leerlingen zoveel mogelijk allemaal tegelijk iets te doen hebben. 

Bijvoorbeeld: “Lees de eerste alinea van paragraaf 3.1 en schrijf in twee zinnen op waar die over gaat”, werkt beter dan: “Ik vertel waar paragraaf 3.1 over gaat en de leerlingen luisteren”.

6) Markeer de overgangen tussen verschillende werkvormen en onderdelen van de les door telkens op dezelfde plek op dezelfde manier als bij tip 3 om aandacht te vragen. Leerlingen wennen daar onbewust aan: Oh, de docent gaat iets belangrijks zeggen. Vermijd vrijblijvende opdrachten zoals: “Maak som 3 en je mag overleggen met je buurman”. Beter: “Je gaat zo een som maken. Die los je eerst zelf op. Na 5 min geef ik een seintje en dan moet je met je buurman/-vrouw overleggen welk antwoord volgens jullie goed is en waarom. Dat vraag ik daarna terug”.

7) Vermijd vrijblijvende opdrachten zoals: “Maak som 3 en je mag overleggen met je buurman”. Beter: “Je gaat zo een som maken. Die los je eerst zelf op. Na 5 min geef ik een seintje en dan moet je met je buurman/-vrouw overleggen welk antwoord volgens jullie goed is en waarom. Dat vraag ik daarna terug”.

8) Laat opdrachten, zeker in het begin, waarbij leerlingen zelfstandig moeten werken maximaal 10 min duren. Daarmee voorkom je dat leerlingen zich gaan vervelen.

9) Voorkom strafinflatie. Veel straf werkt voor leerlingen vaak juist statusverhogend en het leereffect is bijna nul. Wees duidelijk in wat je wilt en probeer leerlingen zo veel mogelijk mee te krijgen. Complimenteren wat goed gaat, is vele malen effectiever.

10) Als je een leerling eruit stuurt: blijf weg uit een machtsstrijd. Geef een duidelijke, rustige boodschap in de trant van: Ik wil een time-out en wil daarom dat je nu vertrekt. Dit is niet bedoeld als straf, maar ik wil nu even niet met je verder. Later wil ik er met je over praten. Niet nu. Etc. Blijf dergelijke boodschappen voor zover nodig rustig herhalen. Zorg dat je een opdracht mee kunt geven die deze leerling ondertussen kan doen. 

In het boek ‘Docent van nu‘ staan nog meer tips voor (startende) docenten over hoe je als docent het beste uit jezelf én je leerlingen kan halen.

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *