4 vruchtbare manieren van zelfreflectie voor docenten

Elke docent pakt veel zaken intuïtief aan. Meestal met het juiste effect, maar vaak treden er ook onbedoelde en ongewenste effecten op door de manier waarop je als docent optreedt. Zolang je je er niet van bewust bent wat jouw invloed als docent op deze effecten is, kun je daar ook niets aan veranderen. Reflecteren op onderwijsprocessen, op dat wat goed gaat en op dat wat beter zou kunnen, helpt je om je bewust te worden van je invloed en stelt je in staat om je gedragsrepertoire uit te breiden.

Dit zijn vier tips je kunnen helpen:

Maak een lijstje van je belangrijkste kwaliteiten.
Bijvoorbeeld: Ik kan goed luisteren. Ik kan heel duidelijk uitleggen. Ik ben betrokken en vriendelijk. Vraag jezelf af wat het effect is, als je deze kwaliteit overdrijft. Bijvoorbeeld: Ik ben makkelijk door een vraag te onderbreken. Ik heb de neiging op elke vraag uitgebreide uitleg te gaan geven. Als leerlingen een beroep op mij doen, ga ik onmiddellijk voor ze aan de slag. Wat zijn daarvan de ongewenste effecten en op welke momenten treden die op? Wat zou ik graag willen dat er op die momenten gebeurt? Welke alternatieven heb ik om dat voor elkaar te krijgen?

Beschrijf een succeservaring.
Wat deed je precies? Hoe reageerden de leerlingen daarop? Wat was jouw invloed op wat er gebeurde? Welke kwaliteiten en vaardigheden heb je daarbij gebruikt? Welke verschillen zijn er in je gedachten, in je gevoelens, in je benadering als je deze situatie vergelijkt met een ongewenste situatie? Wat zou je in deze ongewenste situatie nodig hebben om op een vergelijkbare manier te opereren als in de succeservaring? Hoe ga je daarvoor zorgen?

Bijvoorbeeld: Ik vertelde in een klas een verhaal en alle leerlingen hingen ademloos aan mijn lippen. In de parallelklas lukt dat totaal niet: het bleef rumoerig. In de eerst klas was ik enthousiast, ik kwam in een flow, de leerlingen werden enthousiast en ik raakte steeds meer op dreef. In de parallelklas zag ik er al een beetje tegenop, ik kreeg niet echt de aandacht te pakken en ik raakte steeds meer gestrest en ik begon te mopperen. Wat ik nodig heb is rust om me te concentreren. Wat ik ga doen is de volgende keer eerst meer tijd nemen om aandacht van de leerlingen te krijgen. Ik ga op een enthousiaste manier zeggen dat ik een mooi verhaal ga vertellen en dat ik daarbij al hun aandacht nodig heb.

Beschrijf je eigen gedrag en het gedrag van leerlingen die op jou reageren als observaties zonder oordeel.
Wat deed je precies? En hoe reageerden de leerlingen? Vraag jezelf af: in hoeverre klopt wat ik zeg met wat ik doe? Welke impliciete boodschappen spreken er uit mijn gedrag?

Bijvoorbeeld: Ik zeg dat leerlingen eerst hun vinger op moeten steken voor ze iets zeggen. Als een leerling echter spontaan een goed antwoord geeft, ben ik geneigd daarop meteen in te gaan, dus ik beloon spontaan roepen.

 

Als een hele groep leerlingen telkens de neiging heeft om op dezelfde manier te reageren, wat doen ze dan precies en hoe kan ik daar nuttig gebruik van maken?

Bijvoorbeeld: een drukke klas kan maximaal 10 minuten luisteren en wordt dan onrustig. De leerlingen gaan onveranderlijk met elkaar praten en concentreren zich niet meer op de les. Welke opdrachten kan ik op die momenten geven waarover ze wel moeten praten?
Klaas Jan Terpstra

Klaas Jan Terpstra is auteur van Docent van nu, Mentor van nu en Zorgcoördinator van nu, uitgaven van uitgeverij Onderwijs van nu / BigBusinessPublishers.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *